De grimmige zeelucht voorspelde weinig goeds.
De golven schuimden gevaarlijk en alleen een waanzinnige zou op deze donkere paasochtend uitvaren.
De kapitein van het Verenigde Oost-Indische Compagnie-schip was zo’n man.
De onheilspellende weersomstandigheden deerden hem niet.
Hij was een trotse vent die bekend stond om de onovertroffen snelheid waarmee hij naar Azië zeilde.
De bemanning probeerde wanhopig hun gezagvoerder op andere ideeën te brengen.
In deze apocalyptische weersomstandigheden vertrekken, was je reinste zelfmoord.
Bovendien betekende uitvaren op Pasen pure heiligschennis.
Koppig dreef de kapitein zijn zin door.
Varen zou hij, desnoods tot het einde van zijn dagen.
Bij wijze van extra stimulans pleurde hij zijn stuurman overboord.
Plots, als door de duivel bezeten, koos de Oost-Indiëvaarder het ruime sop.
En eeuwig varen deed de kapitein.
Het vaartuig bereikte nooit de beoogde bestemming in Batavia.
Thuis telden de bemanningsvrouwen de dagen, maar hun vermiste echtgenoten zagen ze nooit meer terug.
Later verklaarden zeelui dat ze een zwartgeblakerde driemaster met bloedrode zeilen tegen de wind in zagen scheren ter hoogte van Kaap de Goede Hoop.
Het waren zeker niet de minste getuigen.
Prins George van Wales, de latere Engelse koning George V, herkende het spookschip toen hij op 11 juli 1881 met de HMS Bacchante langs de Australische kust voer.
De Vliegende Hollander groeide uit tot een wereldberoemde zeemanssage.
Het spookschip speelt zelfs een glansrol in de Pirates of the Caribbean-franchise.
De Terneuzenaars zijn er overigens heilig van overtuigd dat de vervloekte kapitein uit hun stad kwam. De dolende Willem van der Decken legt het lokale toerisme alvast geen windeieren.
In Terneuzen overleeft het spookverhaal moeiteloos de eenentwintigste eeuw dankzij het gelijknamige bier, gebak, museum-eetcafé, een wandelroute, schilderijen, standbeelden en allerlei prullaria.