vrijdag 17 september 2021

Alto de El Angliru – Asturië, Spanje

Ergens aan het einde van de eeuwenwisseling brainstormden de Vuelta-bobo’s in een achterkamertje. 
Koortsachtig zocht de organisatie naar een onmenselijke beklimming om de Ronde van Frankrijk en Italië de loef af te steken. 
Een brutale, heroïsche beklimmingen afdwingende berg waarmee de vakpers weken vooraf al hele sportkaternen kon volkrabbelen. 
Zo eentje die ’s nachts onder het krakende bed van je hotelkamer komt spoken en volwassen mannen doet janken om hun teddybeer als je nog maar de eerste lettergreep van zijn naam uitspreekt. 
Je weet wel. 
Zo’n beslissende reus met sloopbalambities. 
Een bullebak die het klassement driftig door elkaar schudt als de Franse Alpe d’Huez of die grimmige Italiaanse Mortirolo. 

En toen wees een zekere Miguel Pietro Randino in de herfst van 1997 de Vuelta-directie op een bergtop in het Spaanse noorden, waar op wat lokale landbouwers en hun grazende geiten na geen levende ziel zich waagde. 
Het asfalt was nauwelijks aangelegd. 
Op de meeste Spaanse wegenkaarten blonk deze berg uit in afwezigheid. 
De plaatselijke bevolking kende zijn top evenwel als ‘La Gamonal’. 
Dat werd de verschrikkelijke Alto de El Angliru. 
Een quasi onmogelijke klim. 
Het Spaanse equivalent van de Mortirolo, maar nog een tikkeltje wispelturiger qua maximale stijgingspercentages. 
Verschrikking kent namelijk vele gedaantes. 
De aanslepende lengte van een beklimming. 
De oorsuizende te overwinnen hoogtemeters. 
Het gemiddeld stijgingspercentage met al haar grillige uitschieters. 
Of in het geval van de El Angliru: een genadeloos kronkelend geitenpad.






Geen opmerkingen:

Een reactie posten