Toch moet de 21ste-eeuwse wielrenners niet te veel praatjes hebben.
Flashback naar de begindagen van de edele wielersport: toen werd er pas afgezien.
Fietsen wogen wel 12 kg en het zou renners worst wezen hoeveel kettingwielen hun crankstel had.
Ze waren al blij als er überhaupt een tweede versnelling op hun stalen ros stond.
In deze glorieuze oertijd deed de Tour de France op 10 juli 1911 voor het eerst de Alpen aan.
Goed, in 1905 moest het peloton al eens de Côté de Laffrey en Col Bayard op.
Maar dat waren verwaarloosbare muggenbultjes in vergelijking met de indrukwekkende 2646 meter hoge Galibier die nu op het programma stond.
Émile Georget, een Fransman met een ontzag inboezemende knevel onder zijn neus, bereikte als eerste de top van de Galibier.
Dat deed hij volgens de legende zonder onderweg ook maar één keer van zijn fiets te stappen.
Een formidabele krachttoer, gezien het inferieure roestige materiaal waarmee de eerste ronderenners toen ten strijde trokken.
Henri Desgrange, de Tour de France’s geestelijke vader en hoofdredacteur van het Franse sporttijdschrift L’Auto, zag het allemaal met kinderlijke verwondering aan.
Kan een man verliefd worden op een berg?
Jazeker, dat kan.
“Oh! Sappey! Oh! Laffrey! Oh! Col Bayard! Oh! Tourmalet!
Je ne faillirai pas à mon devoir en proclamant qu’à côté du Galibier vous êtes de la pâle et vulgaire bibine: devant ce géant, il n’y a plus qu’à tirer son bonnet et à saluer bien bas!”, zong een uitzinnige Desangre die avond in zijn etappeverslag.
En die liefde bleek geheel wederzijds.
Wie vandaag de Galibier beklimt, ziet op de zuidflank het monument voor de man die in 1903 de eerste Tour in leven blies en haar enkele jaren later vervolmaakte met de 34,8 km lange klim naar de Col du Galibier.
Henri Desgrange, voor altijd één met de berg voor wie hij zijn hoed afnam.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten