Zijn jeugd bracht hij grotendeels door opgesloten in een kafes (kooi) in het Topkapipaleis, uit angst dat hij een bedreiging zou vormen voor zijn broer Murat IV.
Deze jarenlange isolatie leidde tot ernstige mentale instabiliteit.
Bij zijn aantreden in 1640 durfde hij aanvankelijk zijn kooi niet te verlaten, uit angst dat het een val van zijn broer was.
Tijdens zijn regeerperiode stond Ibrahim bekend om zijn obsessies en grillen.
Hij had een fetisj voor dikke vrouwen, seksuele escapades en bont – zijn paleis was volledig bekleed met dierenvachten.
Het dieptepunt van zijn regering kwam toen hij, op aandringen van een jaloerse concubine, 277 vrouwen uit zijn harem liet verdrinken in de Bosporus.
Deze actie leidde tot een opstand onder islamitische leiders.
In 1648 werd hij afgezet en kort daarna geëxecuteerd.
Ibrahim wordt herinnerd als een tragische figuur wiens waanzin leidde tot chaos en dood in zijn rijk.